Historie Rottevalle


Hervormde kerk, Boerderij aan de Lits, De Herberg van Smallingerland

Rottevalle
De naam Rottevalle wordt voor het eerst genoemd in 1618. Dit is te vinden in een koopcontract over de verkoop van veen, tussen Harmen Wygers, backer te Collum en Coert Pytters te Oldwoldmersyl (Atsma et al., 1985). '1618' wordt dan ook wel beschouwd als het officiele geboortejaar van het dorp. In 1650 is het in ieder geval een volwaardige woonkern, aangezien vast staat dat het dorp toen beschikte over een herberg, bierbrouwerij en een molen. De herkomst van de naam Rottevalle is niet met zekerheid te zeggen, maar heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met een (nauwe) sluis in de Lits (een vaarweg naar het Bergumermeer, toen nog stromend door het dorp). Schippers voelden zich hier als een 'rat in de val' (Jaap van der Wal en Wopke Hoekstra, 2009). Het is ook mogelijk dat Rottevalle een oude naam was voor De Lits, zoals vanuit een koopcontract uit 1620 wordt gesuggereerd (Atsma et al., 1985). Het eerdergenoemde lijkt meest aannemelijk.

Net als vele andere dorpen in Smallingerland, heeft ook Rottevalle zijn ontstaan te danken aan het veen. Men is vanuit het westen steeds verder het veen gaan ontginnen. Toen destijds eenmaal een 'vaerdt' werd aangelegd dat kruiste met 'De Lits' ontstond een knooppunt wat reden gaf tot ontwikkeling. Aangezien men vanuit het westen de moerassen ontgon, zijn de 'Rydwei' en 'Efterwei' waarschijnlijk de oudste toegangswegen.

Het dorp bevat in vergelijking met de andere smallingerlandse dorpen opvallend veel historische kenmerken. Veel oude panden, zoals een uit 1724 stammend kerkje, karakteristieke straatbeelden en een onveranderd deel van het oude riviertje 'De Lits' (Havengebied), maken een bezoek aan het dorp zeker de moeite waard.

Het Buweklooster
De 'vaerdt' welke kruiste met de Lits staat bekend als de 'Brouwersgreft. Zoals eerder aangegeven is het water belangrijk geweest bij de ontwikkeling van het dorp.  In de 16e eeuw begon de turfwinning commercieel te worden. Een van 'ontwikkelaars' in deze regio die dit heeft bespoedigd was het 'Buweklooster' nabij Droge Ham. Zij hebben een contract gesloten met de Leeuwarder Ulrich Abbes en zijn vrouw Elisabeth Godefridi. Daardoor werd in 1577 begonnen met het graven van de Brouwersgreft en nog binnen een jaar kon de eerste turf worden vervoerd over het water naar Leeuwarden en Dokkum (Berghoef et al., 2010).

Een naam en locatie die lijkt te verwijzen naar het klooster is de 'De Muntsgroppe'. Toch heeft dit waarschijnlijk niets met monniken van doen. Deze is waarschijnlijk gegraven als afscheiding en niet als verbinding voor monniken om van het ene klooster naar het ander klooster te lopen. De reden is dat de kloosters tijdens de aanleg al grotendeels moeten zijn verdwenen (Atsma et al., 1985).

Vervening
Na de hervorming (van kloostereigendommen) in 1580 komen de kloostereigendommen in handen van het Landschap (de Provincie). Om goed inzicht te krijgen in hun nieuwe eigendom (in vergelijking met het particuliere eigendom) werden landmeters gevraagd dit in kaart te brengen. Zo zijn de kaarten van 1613- 1617 ontstaan. Dat de vervening een grote invloed op het landschap heeft gehad valt ook nog terug te zien in de kaarten van Boelens (1664), Schotanus (1718) en Eekhoff (1848). Vooral tussen de eerste en de laatste valt het grote verschil aan vaarten en water op. Daarnaast is zichtbaar dat er veel woningen bij zijn gekomen (door de 'vervening-industrie') (Atsma et al., 1985).

De veenontginning kwam goed op gang na 1637. Daarmee is Rottevalle is een van de eerste verveningsdorpen van de gemeente. Met de vervening zou een nieuwe genratie dorpen ontstaan in Smallingerland (Slabbers et al, 2009).

Voor deze periode werd het veen vooral gewonnen voor (eigen) gebruik van de omliggende kloosters. Vervolgens zou het veen ook voor commerciele doeleinden gewonnen worden. Er is enige verwarring of dit ook het jaartal is geweest voor het ontstaan van de Compagnie in Rottevalle. Dit is waarschijnlijk niet het geval. Zo blijkt uit een akte dat de definitieve verkoop aan de compagnons in deze regio door de Provincie (Landschap genoemd) pas gebeurde in 1644. Er is echter op dat moment nog niet sprake van een formeel compagnonschap. Dit wordt pas formeel beslecht in een contract van 6 december 1645 waarin sprake is van de vorming van de "Societeit ende Compagnie". In het gezelschap nemen op dat moment 8 mannen deel. De compagnons verkochten het veen aan veenbazen. Let wel, ze verkochten alleen het veen (bovengrond). De ondergrond bleef van de compagnons. (Atsma et al., 1985)

Het veen kon twee kanten op worden vervoerd. (1) Richting Eastermar via de Lits of (2) richting Noorderdrachten en De Kletten via de Burmaniasloot (ook wel 'Noorder Drait'). Met betrekking tot het laatste, daar waar de Lits en de Burmaniasloot samen kwamen stond een pand genaamd het 'Compagnonshuys'. Het Heerenhuys/ Compagnonshuys werd gebruikt tbv de verkopen van turf/ veen en daarnaast ook vergaderingen. Voor het afvoeren van veen werden contracten opgemaakt. Op 7 februari 1649 wordt genoemd dat alles wordt afgevoerd via de Drachtster Vaarten (lees: Burmaniasloot) . Dit werd op 19 december 1700 herzien, omdat de drachtster vaarten van eigenaar veranderden. Vanaf dat moment zou alles via Eastermar worden afgevoerd met uitzondering van het veen in de 'Folgerafeenen'. Dit alles was 'ter voorcominge van moeilijckheeden ende proceduiren'. Na die herziening van het contract is de Lits verder oostwaarts gekanaliseerd naar de tegenwoordige Houtigehaagsterwijk. Op deze route zat ook een groot verval, waardoor er een 'verlaat' moest worden aangelegd; dit heette later het bovenste verlaat (Atsma et al., 1985). De naam van het gebied wordt later in het fries verbasterd 'Boppeste'. Tegenwoordig ligt hier de Ald Daem.

Doordat tegen het einde van de 18e eeuw de veengronden uitgeput raakten werd in 1808 besloten het Veencompagnonsschap (bestaande uit onder andere Hector Livius van Haersma en de familie Van Teyens) te ontbinden. Let op, dit Veencompagnonsschap is niet hetzelfde als het tegenwoordige Rottevalster Compagnie (Compagnie der vaarten en het verlaat te Rottevalle), dat voortkwam uit het Veencompagnonsschap. Tegen het einde van haar bestaan had het Veencompagnonschap echter al wel een sociale functie, zoals dit tegenwoordig ook bij de Compagnie het geval is. De nieuwe compagnie (met haar bestuur genaamd, de gecommitteerden) kwam voort uit grote onttevredenheid van het onderhoud van de bezitingen. Na beraad bij verschillende instanties en kerk zou uiteindelijk op 8 juni 1813 de bezittingen overgaan naar de nieuwe compagnie. Een van de eerste acties van deze groep was het vervangen van het bovenste verlaat door een dam; de 'Ald Daem' (Atsma et al., 1985).

Het ontstaan van de Leijen
Met de veenontginning ontstond ook een ander opvallend verschijnsel nabij Rottevalle: De Leijen. Anders dan men zou vermoeden, is dit geen natuurlijk meer. Op deze plek heeft men twee keer turf afgegraven, eerst het hoogveen (17e eeuw), en daarna het laagveen (begin 18e eeuw tot aan 1766. Aan de zuidkant was het meer in eerste instantie nog aanzienlijk groter, maar dit deel is later drooggelegd. Het vergraven van het veen in de regio van de Leijen is ook duidelijk op kaart te zien op de kaart van Schotanus-Halma (1718). Hierop is ook nog duidelijk te zien dat er sprake is van Hoogveen nabij de Tike, in het gebied van de tegenwoordige Tikewei en Susterwei (Atsma et al., 1985).

De Leijen met rechts De Lits.

Het ontstaan van het veen gebeurde echter in een gebied waar ook weer water bij nodig was. Hieruit kan men concluderen dat er al een voorloper van de Leijen ( voor 5700 jaargeleden: tijdvak Atlanticum) moet zijn geweest waar dit veen in ontstaan was (tijdens volgende tijdvak: subboreaal 5700 tot 2400 geleden) (Atsma et al., 1985).

De naam de Leijen heeft te maken met de ondergrond van het turf. De aangemaakte grond na het vervenen, werd destijds 'Leijen' genaamd. Het gebied heette voor de vervening en het ontstaan van het meer, it Peinder Fean en it Eastermarder Fean (Atsma et al., 1985).

De Lits
De naam 'Lits' wordt (voor zover bekend) voor het eerst genoemd in 1529. Op de kaart uit 1718 zijn er nog 2 stromen met de naam 'De Lits'. Naast het bestaande riviertje lijkt ook het water op de scheiding tussen 'it Wytfean' en 'it Bildt' deze naam te hebben (Atsma et al., 1985).

Ontstaan van de Lits komt voort uit een geul die waarschijnlijk ouder is dan de geulen van de Lauwers, Oude Ried en Zwemmer, vanwege de afwijkende orientatie van laatstgenoemde (Slabbers et al, 2009).

Vanouds komt het water in de Lits uit de streek noordoostelijk van smallingerland en het zuiden van Achtkarspelen. Alles wat zuidwestelijk van Rottevalle lag, vloeide af via de Burmaniasloot (ook wel Noorderdrait) richting de Smalle Eester Zanding (Atsma et al., 1985).

Zoals hierboven al kort genoemd, zou De Lits belangrijk zijn bij de ontwikkeling van Rottevalle. Met de oprichting van de Veencompagnie in 1645 bestond er al wel een kleine nederzetting onder Opeinde bij de 'Hege Skuorre'. Het zwaartepunt zou later naar het oosten (Achtkarspelen) verschuiven (Atsma et al., 1985).

Tijdens de vervening zijn vanuit de Lits en eerder genoemde Brouwersgreft allerlei 'zijtakken' gegraven. De kleinere zijtakken worden vaak wijken genoemd. Naast de boerderij van R. Kooistra ligt nog een hele mooie brede sloot; eigenlijk is dit ook van vroeger uit een wijk. Deze heet de 'Finnenwijk', omdat deze simpelweg in een gebied lag met Finnen (laag liggend weidegebied). De wijk lag vroeger in het verlengde van een knik die hier in de Lits te vinden was (Atsma et al., 1985).

Een van de oudste wijken in het gebied is toch wel de Burmaniawijk, nu beter bekend als de Burmaniasloot. Jhr Tjaerd van Burmania sloot al in 1529 een overeenkomst met het Buweklooster te Droge Ham ten behoeve van het afgraven van veen. Dit ging om het deel zuidelijk van de Lits. Er is in die tijd nog enige onenigheid over deze overeenkomst maar zeker is wel dat de Burmaniasloot gegraven moet zijn voor het jaar 1600. Rond het einde van de 16e eeuw werd hier al het turf afgevoerd naar de Kletten  (Atsma et al., 1985). Meer over de Burmaniasloot vindt men in de secties over 'De Folgeren' en 'Peinder Mieden'.

Een andere opvallende verschijning in de Lits is 'De Rot'. Dit schip heeft in Rottevalle dienst gedaan als veerdienst naar Leeuwarden. Het schip voer elke donderdag op Leeuwarden. Het is gebouwd op een werf in Vier Vertlaten en mbt bedrijvigheid in Rottevalle aangekocht in 1883 (Atsma et al., 1985).

Demping van de Lits
Na jaren van vervening begint dit in het begin van de 20e eeuw op een eind te lopen. Daarbij komt in 1931 ook een wens tot behoud van een bepaald stuk van dit (hoog)veen voor een volgende generatie. Het gaat hier om een stuk hoogveen op de 'Vianen'. Door de terugloop van vervening wordt ook de vaarbehoefte minder. Dit, in combinatie met de crisis, is merkbaar in 1933 wanneer de compagnie besluit de barten en stalten in de Langewijk te vervangen door dammen. De Lits raakt in verval. Dit blijkt ook uit de volgende zinsnede uit het boek van Atsma (1985): "Bij het jaarlijks opschonen der vaarten blijkt, dat talloze voorwerpen welke niet bruikbaar meer zijn, in de vaart worden geworpen." (Atsma et al., 1985).

De situatie lijkt op een gegeven ogenblik onomkeerbaar te worden. Zodoende komen in 1947 wederom de plannen naar voren voor demping. Het gedeelte van de lits boven de sluis wordt dan al niet meer gebruikt en het onderhoud is zover achterstallig dat onderhoud door de compagnie niet meer bekostigd kan worden. Een en ander wordt in de loop der tijd al in gang gezet. Zo wordt in 1949 de karakteristiek ophaalbrug in het centrum vervangen door een dam (Atsma et al., 1985).

Toch was niet iedereen voor demping. Zo is er een groep mensen in 1949 nog naar Den Haag gereisd met een handtekeningen lijst om de demping tegen te houden. Desalniettemin gaan de plannen verder. In januari 1956 wordt besloten dat ook het water uit de richting Dr Compagnie via de Rottevalle zal worden afgevoerd. Dan wordt ook de Arendswijk aangemerkt als omleiding tbv de Demping van de Lits. Daarvoor is in oktober 1956 een aanbesteding voor oa het gemaal en wateromlegging. In januari 1958 blijkt dan dat de demping van de Lits en Brouwersgreft inmiddels is voltooid (Atsma et al., 1985).

Meer over De Lits en de demping vindt men in het fotoverhaal 'De Lits'.

Landschap
Binnen de Noardlike Frsyke Walden (NFW) wordt Rottevalle gekenmerkt door drie verschillende landschapstypen. De voornaamste landschapstypen zijn die van het 'Singellandschap' in de zuidelijke helft van het dorp (richting Opeinde) en het 'Hoogveen met wijkenlandschap' in de noordelijke helft van het dorp (richting Harkema. Direct oostelijk van de Litswei, noordelijk van de houtigehaechsterwei ligt nog een klein stuk dorpsgebied met het landschapstype van de 'Jonge Heide-ontginning' (Slabbers et al, 2009).

Drie Gemeenten
Rottevalle behoorde ooit toe aan drie gemeenten: Achtkarspelen, Smallingerland en Tietjerksteradeel. Een bewijs hiervan is de steen op het 'drie-gemeenten-punt', die zich in het centrum van het dorp bevindt. Dit is op het eerste oog opvallend, aangezien men aanvankelijk geen aanleiding ziet voor de ontwikkeling van een dorp in dit gebied. Zoals eerder genoemd, dat dit toch gebeurde heeft te maken met de Lits, waarin de sluis was gelegd. Bij deze sluis is destijds de dorpkern ontstaan.

De bestuurlijke driedeling gaf het dorp en haar bewoners regelmatig problemen. Zo was het ene deel niet verantwoordelijk voor het andere, wat behoorlijk kon wringen op het moment dat er brand uitbrak of dat er politie nodig was. Het had ook gevolgden waar men in het dorp geboren was en waar men dus stond ingeschreven. Een eerste poging het dorp onder een gemeente te laten vallen, gebeurde tijdens de Franse Revolutie (1810-1813) in 1810. Er worden andere grenzen bepaald door de Fransen en Rottevalle valt dan geheel onder de regio (genaamd 'mairie') Oudega, destijds de hoofdplaats. Na de val van Napoleon houdt dit geen stand en vanaf 17 december 1815 komen de oude grenzen terug. Er wordt kort daarop nog wel een poging ondernomen Rottevalle bij de gemeente Smallingerland te voegen, maar op 22 maart 1821 wordt beslist dat dit niet mocht plaatshebben (Jaap van der Wal en Wopke Hoekstra, 2009). Tot slot is er in 1930 nog een verzoek geweest aan de gemeente Tietsjerksteradiel om onder een gemeente te vallen. En ook dit is destijds niet doorgezet (Atsma et al., 1985). Later op 1 oktober 1943, onder de duitse bezetting, is dan toch uiteindelijk beslist om Rottevalle bij Smallingerland te voegen. Hiermee kwam er voor het dorp een eind aan veel administratieve handelingen (Jaap van der Wal en Wopke Hoekstra, 2009). 

Voor 1 oktober 1943 was er een Rottevalle onder Opeinde (Sm) en een Rottevalle onder Noarder Drachten (Sm). Daarnaast was er een Rottevalle onder Eastermar (Tietsjerksteradiel) en onder Harkema (Achtkarspelen) (Atsma et al., 1985).

De Streek 'Hege Doar' viel vroeger 'onder' Opeinde. In een akte van 1631 wordt op deze locatie (tegen de huidige Leijen aan) gesproken over de 'pleatze (boerderij) de Hooge Schuyre. Deze locatie valt onder het Dorpsgebied van Opeinde (Atsma et al., 1985).

 


Kaart van Eekhoff uit 1849 (bron: frieslandopdekaart.nl)

In 1840 wordt het gebied van de Folgeralaan verkocht aan de gemeente Smallingerland.  Het onderhoud van dit gebied valt de gemeente zwaar. In 1853 blijkt de gemeente namelijk de aanliggende percelen te verplichten dit onderhoud uit te voeren, van Vreewijk tot aan de gemeente scheiding bij Groottegast. Dat niet alle wegen direct in het bezit zijn van de gemeente blijkt uit het volgende. In 1942 wordt eindelijk de weg verhard vanuit Rottevalle tot aan het pand Pasver. De weg wordt pas in 1949 overgenomen door de gemeente Smallingerland (Atsma et al., 1985).

De Muntsgroppe (Monnikengreppel) was de grens, een duidelijke scheiding tussen Tietsjerksteradeel en Achtkarspelen. Zoals eerder al werd vermeld, heeft De Muntsgroppe niets van doen met monniken, want zowel het klooster van Smalle Ee en Droge Ham (Bouwekleaster) waren Nonnenkloosters. Het verkeer tussen beide kloosters zal in de tijd van de kloosters ook niet door dit veengebied (er was destijds geen Rottevalle) hebben gelopen maar eerder via Drachten, Nijegea en Eastermar. Maar toch... in 1739 wordt op een kaart naast de Muntsgroppe wel "de nieuwe weg na de Rottevalle " aangegeven. Het is dan misschien nog een optie dat de scheiding eerder is aangelegd (door monniken) en dat de weg later is aangelegd zo rond 1730 (Atsma et al., 1985).

De gemeente grenzen om en nabij Rottevalle liepen in 1849 als volgt (zie ook kaart van Eekhoff hierboven); De 'Faasma groppe' was de grens tussen Achtkarspelen en Smallingerland. De grens tussen Tietsjerksteradeel en Smallingerland was op deze locatie vroeger 'De Lits'. De grens tussen Noorderdrachten en Opeinde was vroeger de 'Burmaniasloot' of 'Noorderdrait'. Houtigehage en Drachtster Compagnie lagen vroeger op grondgebied van Noorderdrachten (kaart 1718). Later zal de Stjelpswijk de grens worden tussen Rottevalle en Achtkarspelen. Een interesant manier om te zien dat Rottevalle onder verschillende dorpsgebieden viel is door te kijken naar de kavelgrenzen in dit gebied. Zo is te zien dat de verkaveling tussen de Muntsgroppe en het gebied 'De vier Roeden' (onder Harkema) weer een andere structuur heeft dan het gebied naar het oosten (onder Surhuzum). Dit geldt ook weer voor de kavels links van de Muntsgroppe onder Eastermar (Atsma et al., 1985). Dit valt het beste terug te zien op de kaart uit 1849 maar ook op de tegenwoordige kaart van google is dit nog te herkennen.

Kerken
In de omgeving van Rottevalle waren vroeger twee Doopsgezinde gemeenten. De eerste en oudste is die van 'it Wytfean', opgericht tussen 1600 en 1620. De andere gemeente was in het dorp Rottevalle zelf en moet zijn opgericht tussen 1620 en 1640. Op it Wytfean wordt in eerste instantie gepreekt vanuit huizen, pas in 1671 wordt een huis waar dan gepreekt wordt ook werkelijk afgestaan/ gedoneerd aan de kerkelijke gemeente en ontstaat zo het eerste kerkje van deze gemeente.  Later wordt nog een nieuwe kerk gebouwd op it Wytfean, waarschijnlijk tussen 1748 en 1769. Deze kerk moet hebben gestaan daar waar tegenwoordig nog een grote kei aan de kant van de Bildreed ligt, de 'Fermanjepole'. In 1796 wordt het kerkje overgedragen aan de doopsgezinde gemeente. Deze had toen dus twee kerken in haar bezit. Dit zou niet standhouden. Op het eind van de 18e eeuw, groeit de gemeente in Rottevalle; die van it Wytfean loopt terug, mede door de aanleg van de Leijen, waardoor mensen wegtrokken. Ds Plantinus spreekt in die tijd van 'verscheidene kleine eilandjes en pollen waar eerder boerderijen gestaan moeten hebben'  (Atsma et al., 1985).

De Hervormde Kerk.

Uiteindelijk zijn beide gemeenten samengegaan en zijn beide oude kerken afgebroken en is de huidige doopsgezinde kerk in Rottevalle gebouwd. Daarbij is gebruik gemaakt van nieuwe rode steen, maar zijn ook nog oude gele stenen gebruikt van de oude kerkjes. Dit is te herkennen aan de huidige gele muren, die aan de onderkant bestaan uit 'alde gieltsje'. De eerste steen van de Doopsgezinde kerk werd gelegd op 27 juli 1838. En uiteindelijk ingewijd op 6 januari 1839. Omdat de nieuwe (gezamelijke) kerk in Rottevalle stond, was er uiteraard verzet van de leden van it Wytfean (Atsma et al., 1985).

De doopsgezinde gemeente in Rottevalle kende ook nog een groep in Noorderdrachten. In de Folgeren is in 1708 een gemeenschap gevormd met een kerk. Deze stond op de Luitenantsloane nabij Vrijburg. De oprichters worden genoemd als de strenge 'Groninger Oude Vlamingen'. Lang zou deze gemeente niet blijven bestaan. In 1788 werd het kerkje al weer afgebroken (Atsma et al., 1985). De leden zijn waarschijnlijk deels naar Rottevalle en deels naar Zuiderdrachten gegaan.  

Naast de Doopgezinden kende Rottevalle ook een Hervormde gemeenschap. Uit de kerkboeken (1689-1691) van Oudega, Nijega, De Pein blijkt dat deze leden aanvankelijk veelal kerkten in Opeinde, Noorderdrachten of Eastermar. Dit was toch op enige afstand van het eigen dorp. Naar verloop van tijd kwam dan ook de roep voor een eigen kerk (Atsma et al., 1985).

School, beroepen en boerenbestaan
De eerste school in Rottevalle moet er in ieder geval al zijn geweest voor 1661. Uit de boeken blijkt dat het land destijds beschikbaar is gesteld door Saco van Teyens. Op deze locatie heeft tot en met 1982 de school gestaan. Een school geeft, net als een kerk, aan dat er al sprake moet zijn geweest van een gemeenschap. Maar de ontwikkeling gaat door. In 1749 was er al sprake van een grote diversiteit aan beroepen in het dorp. Zo waren er maar liefst 4 schoenmakers en slechts een bakker. Nog vele andere beroepen komen uit oude archieven naar voren. Er was veel armoede zo deed blijken, er wordt gesproken in termen als 'earm', 'sober', of 'gemeen'. Ook opvallend was dat er maar 'slechts' acht boeren waren in het dorp. Met het afnemen van het veen in het begin van de 19e eeuw zou dit anders worden. Het agrarische leven werd een van de voornaamste inkomsten. Binnen dit agrarisch bestaan was in Rottevalle de veehouderij de voornaamste activiteit; er was veel weiland. Daarnaast was er ook enige landbouw, maar dit was vaak ter ondersteuning/ onderhoud van de veehouderij (Atsma et al., 1985).

Waar boeren tegenwoordig niet weten waar men met de mest heen moet, was dit vroeger wel anders. 'Dong' of 'stront' was in de 19e eeuw erg belangrijk. Zo wilde men vanuit de meenschar (gemene weide) altijd het vee op tijd in de eigen stal hebben zodat de mest kon worden opgevangen. Wanneer het vee in de stallen stond werd de plaatst waar de mest neerkwam steeds opgehoogd met stro. Deze combinatie werd dan later uitgereden op het land. Dat er een tekort was aan goede mest blijkt ook uit het feit dat in die tijd 'terpaarde' werd gebruikt. Hiervoor werden in het noorden van Friesland vele terpen (e.g. Dronrijp) afgegraven. Daarbij gingen helaas ook vele bodem-archieven verloren. De aanvoer van deze terpaarde gebeurde vaak per boot en vervolgens werd dit met pramen verspreid over de landerijen. Naast terpaarde gebruikte men ook compost (Atsma et al., 1985).

Een andere beroepsgroep die vroeger populair was, was die van Herbergier. Doordat men veel te voet moest afleggen, waren veel afstanden al gauw niet binnen een dag haalbaar. Zo kwam het dat relatief kleine dorpen als Rottevalle toch bestaansrecht hadden voor herbergen. Rottevalle kende in de 18e eeuw drie herbergen. Twee herbergen zaten naast elkaar aan weerszijden van het begin van de Efterwei. De derde herberg was gelokaliseerd op de huidige locatie van de 'dump' (Atsma et al., 1985).

Molen
Rottevalle heeft een van de laatst werkende staandermolens van Friesland gekend. De exact bouwperiode is onbekend maar het werd al wel aangegeven op de kaart van Schotanus (1664). De molen kent een lange geschiedenis, maar door de vaart der volkeren en economische ontwikkelingen begon rond 1900 het verval van de molen. In 1915 raakte de molen definitief buiten bedrijf. In 1918 waren er sloopplannen, maar door succesvol verzet, door o.a. de directeur van het Fries Museum, kon dit worden voorkomen. Er zijn toen een aantal plannen gekomen om de molen te behouden, maar dit mocht helaas niet baten. Door een stevige wind op 7 november 1921 is de molen omgewaaid. Behoud was toen financieel niet meer haalbaar; sloop was onvermijdelijk (Atsma et al., 1985).

De oude overgebleven molensteen.

Toponymie van Rottevalle
In het boek van Atsma (1985) komen ook een korte uitleg van enkele prominente namen aan bod vanuit het dorp en de directe omstreken. Om te beginnen de Foudenswei. Deze naam komt van de grond die in het bezit was van de Earmfouden van Drachten, waar Rottevalle voor een gedeelte onder viel. Zo zijn er stukken land met de naam Lytse Foudenskamp en Grutte Foudenskamp.
Dan is er de Haachkamp. Dit komt waarschijnlijk van de naam 'haag' als in erfafscheiding. Het lijkt een jonge naam te zijn. De naam 'haag' kan ook komen van de rijen turf die vroeger stonden te drogen nadat deze net waren gestoken, maar in dit laatste geval was het een veel oudere naam geweest en dat is hier niet het geval. In dit gebied zijn meer vergelijkbare namen, zoals het sportpark Hagehiem (Atsma et al., 1985).
Dan is er De Houtkamp nabij de Lits. Afkomstig van het een bedrijfje dat destijds hout verwerkte tot talhoutjes, die dan vervolgens per schip werden vervoerd naar Amsterdam (Atsma et al., 1985).
Er zijn nogal wat hoeken land met de naam Fintsjes of Finnen. In veel plattelandsdorp komt deze naam terug. Van vroeger uit waren dit vaak laaggelegen stukken land die meestal niet als hooiland werden gebruikt. Het gebied dat in Rottevalle de Fintsjes wordt genoemd was ironisch genoeg net niet zo'n stuk land. Net aan de andere kant van de Brouwergracht was namelijk wel een stuk land dat zo genoemd werd, maar waar tegenwoordig de woonwijk ligt was de naam vroeger voorbehouden aan Pasterijekamp en Bareldslan (Atsma et al., 1985).
Dan is er het Bildt (it Bil). Dit is in de streek een bekende naam voorbehouden voor het gebied rond de Bildswei. Dit was vroeger (tot 1855) een "Mienschar" of terwijl een gemeenschappelijk stuk land. (boek van Ate Klazes Veenstra: Een schar Bildtgrazinge in het meenschar, het Bildt genaamd.) Bij de Bildswei ligt ook het kattegat. Dit was vroeger een benaming voor de boerderij van M. Postma. Vandaag is de naam van toepassing op alle huizen vanaf de boerderij van M. Postma tot aan de bocht bij het begin van de Bildsreed (Atsma et al., 1985).
De Luitenantsloane was vroeger een weg die liep van het punt waar ongeveer de Burmaniasloot zich afsplitste van de Lits. De 'Loane' liep vervolgens door tot aan de Kletten. De naam Luitenantsloane komt van Luitenant Boelardus van Boelens, die leefde van 1667 tot 1730 (Atsma et al., 1985).